Immanuel Kant (1724–1804) was een Duitse filosoof die zijn hele leven in Königsberg woonde. Toch had hij een enorme invloed op de filosofie. In zijn bekendste werk, Kritiek van de Zuivere Rede (1781), stelt Kant een centrale vraag: wat zijn de voorwaarden van kennis? Met andere woorden: hoe is kennis überhaupt mogelijk? Deze manier van filosoferen noemt hij transcendentale filosofie.
Synthese
Kant probeert een synthese te maken tussen het rationalisme en het empirisme. Empiristen zoals Locke en Hume benadrukten dat kennis uit ervaring komt, maar liepen vast op het inductieprobleem. Rationalisten zoals Descartes benadrukten de rol van de rede, maar konden moeilijk uitleggen hoe kennis over de wereld mogelijk is. Kant stelt dat beide nodig zijn: zonder ervaring is er geen kennis, maar zonder verstand kan ervaring niet worden begrepen.
Kantiaanse vormen en categorieën
Volgens Kant nemen wij de wereld nooit waar ‘zoals die echt is’. Alles wat wij ervaren, wordt gestructureerd door ons kenapparaat. Dat kenapparaat bestaat uit vaste structuren in ons verstand die onze ervaring ordenen. De belangrijkste daarvan zijn ruimte en tijd. Ruimte en tijd zijn Kantiaanse vormen. Alles wat wij waarnemen, ervaren wij altijd in ruimte en tijd. Deze zitten niet in de wereld zelf, maar in ons hoofd: ze zijn a priori.
Stel je een stoel zonder ruimte of een vakantie zonder tijd voor. Dat is ondenkbaar…
Naast ruimte en tijd beschikt ons verstand over categorieën: basisbegrippen waarmee wij de werkelijkheid begrijpen, zoals oorzaak-gevolg, eenheid, hoeveelheid en substantie. In totaal onderscheidt Kant twaalf categorieën. Je kunt het kenapparaat vergelijken met een bril: die bepaalt hoe de wereld aan ons verschijnt. We zien de werkelijkheid altijd door deze structuren heen.
Twee werelden
Dit leidt tot een belangrijk onderscheid bij Kant. Aan de ene kant is er de noumenale wereld (het ding-an-sich): de wereld zoals die op zichzelf is, onafhankelijk van ons. Deze wereld kunnen wij niet kennen. Aan de andere kant is er de fenomenale wereld (het ding-für-mich): de wereld zoals die aan ons verschijnt, nadat zij is geordend door ons kenapparaat. Alleen deze wereld kunnen wij kennen. Onze kennis gaat dus nooit over de werkelijkheid op zichzelf, maar altijd over de werkelijkheid zoals wij die ervaren.
Synthetisch a priori
Met deze theorie reageert Kant ook op Hume. Hume stelde dat zekere kennis onmogelijk is, omdat inductie nooit zekerheid oplevert. Kant introduceert daarom drie soorten ware uitspraken:
- Analytisch a priori: uitspraken die waar zijn op basis van betekenis, zoals “Alle vrijgezellen zijn ongetrouwd”.
- Synthetisch a posteriori: uitspraken die nieuwe kennis geven op basis van ervaring, zoals “Het regent nu buiten”.
- Synthetisch a priori: uitspraken die nieuwe kennis geven over de werkelijkheid, maar niet uit ervaring afkomstig zijn.
Deze laatste categorie is Kants grote doorbraak. Een voorbeeld van een synthetisch a priori uitspraak is: “Elke gebeurtenis heeft een oorzaak.” Deze uitspraak is niet analytisch, want het begrip ‘gebeurtenis’ bevat niet automatisch het begrip ‘oorzaak’. Toch is de uitspraak volgens Kant wel noodzakelijk en universeel waar. Dat komt omdat causaliteit (oorzaak-gevolg) een categorie van ons verstand is. We leggen die structuur zelf aan de werkelijkheid op. Zo wordt nieuwe én zekere kennis mogelijk.
We zien met ons verstand in dat de natuur in oorzaak-gevolg is bepaald (a priori) en dat levert nieuwe kennis op (synthetisch).
Kant vat dit zelf samen in de beroemde uitspraak:
“Gedachten zonder inhoud zijn leeg, aanschouwingen zonder begrippen zijn blind.”
Verstand zonder ervaring levert geen kennis op, en ervaring zonder verstand ook niet.
Met Kant worden empirisme en rationalisme dus verenigd. Tegelijk laat hij zien dat onze kennis grenzen heeft: we kunnen de wereld slechts kennen zoals zij aan ons verschijnt, niet zoals zij op zichzelf is. Dat inzicht vormt het hart van zijn filosofie.
Auteur: A. Bulder