Geloof en wetenschap: twee verschillende werelden?

Waar komt onze kennis vandaan? Dat is de centrale vraag bij het onderwerp Kennisleer. Tot nu toe hebben we het gehad over het empirisme: die stroming in de filosofie die zegt dat onze zintuigen de bron van onze kennis zijn. Hierbij zagen we George Berkeley en zijn uitspraak esse est percipi. Tegenover het empirisme plaatsten we het rationalisme: die stroming in de filosofie die zegt dat ons verstand de bron van onze kennis is. Hierbij zagen we René Descartes en zijn uitspraak cogito, ergo sum.


Heb je alles wat je weet zelf ontdekt?

Zowel Berkeley als Descartes gaan ervan uit dat de waarheid over de wereld te ontdekken valt. Berkeley dacht dat die waarheid via de waarneming te ontdekken was, en Descartes via het nadenken. Maar of je nou je zintuigen of je verstand gebruikt; bij beide manieren denk je dat het mogelijk is dat jij de wereld, die zich als het ware als een puzzel aan jou voordoet, stap voor stap kunt begrijpen of blootleggen. Via waarneming in bijvoorbeeld de natuurkunde, scheikunde en aardrijkskunde verzamel je de puzzelstukjes van de natuurwetten, en door goed na te denken in de wiskunde verzamel je de puzzelstukjes van de absolute zekerheden. Als je alle puzzelstukjes bij elkaar hebt, is de puzzel compleet, en kun je de hele wereld verklaren via de wetenschap.

Maar niet álle manieren van weten of kennis hebben werken op deze manier. Niet alle kennis die je nu hebt, heb je zelf met je eigen ogen gezien, bijvoorbeeld, of heb je zelf bewezen in je denken. In de praktijk weet je de meeste dingen op basis van wat anderen jou hebben verteld: je ouders, je leraren, je opa en oma. Misschien heeft je opa ooit gezegd: “Het is wijs als je iemand anders behandelt zoals je zelf ook behandeld zou willen worden.” En van je wiskundeleraar leer je dat 4 de wortel van 16 is. Maar ook je opa en je wiskundeleraar hebben die kennis ooit ergens vandaan gehaald. Misschien heeft je opa die wijsheid vroeger weer van zijn opa geleerd. En waarschijnlijk heeft je wiskundeleraar die kennis in zijn studie uit zijn boeken geleerd.

Maar als je dan doorvraagt waar die kennis dan weer vandaan komt, dus van je opa’s opa en van je wiskundeleraar zijn studieboeken, dan kom je erachter dat kennis bijna altijd doorgegeven wordt. Met een ander woord noemen we dit ook wel overlevering. Dit kan mondeling; maar ook schriftelijk, via boeken.

De overlevering als manier van kennis verkrijgen staat centraal in het geloof / de religie. Het christelijke geloof zoals we dat kennen is van generatie tot generatie overgeleverd via bijvoorbeeld kerkelijke bijeenkomsten op zondag. De priester predikt het verhaal van Jezus de verlosser, of van God de schepper. Maar die kennis van Jezus of van God staat ook in de Bijbel vastgelegd, die je misschien van je ouders moest lezen vroeger, of die je misschien nog steeds leest. Religieuze kennis wordt dus mondeling en schriftelijk overgeleverd.


De openbaring als bron van kennis

Maar ook die mondelinge en schriftelijke overlevering heeft een beginpunt. Als je lang genoeg terugdenkt, moet die religieuze kennis ergens vandaan komen. Gelovigen menen dat de openbaring van God de uiteindelijke, eerste bron van onze kennis is. Dat is de maatstaf waarnaar wij kunnen wijzen als wij bepalen of iets waar is of niet.

Ook de empiristen hebben een beginpunt van zintuiglijke kennis nodig. Bijvoorbeeld: we weten nu dat de aarde er 365 dagen over doet om rond de zon te draaien. Maar dat stukje kennis kunnen we alleen maar hebben, omdat de astronoom Nicolaus Copernicus in de 16e eeuw voor het eerst zelf, met zijn eigen ogen (via een telescoop weliswaar) heeft waargenomen dat de aarde om de zon draait, en niet andersom, zoals men daarvoor dacht. Dus er is een beginpunt van zintuiglijke kennis aan te wijzen.

Hetzelfde geldt voor de rationalisten: in de wiskunde weten wij nu dat we altijd rechte lijnen kunnen trekken tussen twee willekeurige punten, en dat we die rechte lijnen altijd oneindig door kunnen laten gaan. Nu is dat vanzelfsprekend – we staan er niet eens meer bij stil dat dat niet zou kunnen – maar dat weten we nu alleen maar omdat in 300 voor Christus de Griekse wiskundige Euclides deze dingen bewezen heeft met zijn denken. Dus er is een beginpunt van rationalistische kennis aan te wijzen.

Net zo wijst het geloof naar de openbaring van God om te bepalen of hun kennis waar is of niet. Alle stromingen wijzen dus een andere bron van kennis aan.

Wat is de openbaring van God dan precies? Openbaring betekent: een manier waarop God zich kenbaar maakt of laat zien in de wereld. Dit kan dus, net zoals de overlevering, mondeling, zoals in de kerk: de priester spreekt dan namens God of namens Jezus. Op die manier is God op dat moment aanwezig in de kerk – openbaart hij zichzelf.

Het kan ook schriftelijk, via de Bijbel. Volgens het christelijke geloof is de Bijbel het woord van God dat via allerlei verschillende openbaringen terechtkomt bij de mens.


Hoe religieuze kennis samengaat met filosofie zien we bij Thomas van Aquino. Dit is een andere soort kennis dat wetenschappelijke kennis. Een andere Thomas, Thomas Kuhn, vertelt ons meer over de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis.