David Hume (1711–1776) was een Schotse filosoof en een van de belangrijkste empiristen uit de geschiedenis van de filosofie. Tegelijkertijd staat hij bekend als een scepticus: iemand die twijfelt aan de mogelijkheid van zekere kennis. In zijn werk A Treatise of Human Nature (1739) onderzoekt Hume kritisch hoe wij kennis opbouwen en in hoeverre we daar zeker van kunnen zijn.
Als empirist stelt Hume dat alle kennis voortkomt uit ervaring. Onze zintuigen leveren ons directe ervaringen, die hij impressies noemt. Dit zijn levendige, tijdelijke indrukken zoals zien, horen, voelen, ruiken en proeven. Wanneer we later aan deze ervaringen terugdenken, ontstaan ideeën. Ideeën zijn minder levendig dan impressies, maar blijven wel langer bestaan in onze geest. Volgens Hume kunnen we geen ideeën hebben zonder dat daar ooit een bijbehorende impressie aan vooraf is gegaan. Dit noemt hij het kopieerprincipe: ideeën zijn altijd kopieën van eerdere impressies.
Veel van ons denken draait om oorzakelijke verbanden. We denken dat de ene gebeurtenis de andere veroorzaakt: vuur veroorzaakt hitte, een botsing veroorzaakt beweging, en het loslaten van een appel veroorzaakt dat hij valt. Volgens Hume nemen we deze oorzakelijkheid (causaliteit) echter nooit direct waar. We zien alleen dat gebeurtenissen steeds na elkaar plaatsvinden. Dat we toch in oorzaak en gevolg geloven, komt niet door filosofische zekerheid, maar door gewoontevorming.
Hiermee komt Hume bij het probleem van inductie. Inductie is een manier van redeneren waarbij we van specifieke waarnemingen naar een algemene conclusie gaan. Bijvoorbeeld: “Alle zwanen die ik tot nu toe heb gezien zijn wit, dus alle zwanen zijn wit.” Of: “De zon is elke dag opgekomen, dus zal hij morgen ook opkomen.” Volgens Hume gebruiken we dit soort redeneringen voortdurend in het dagelijks leven.
Het probleem is echter dat inductieve redeneringen nooit absolute zekerheid bieden. Dat iets in het verleden altijd zo is geweest, garandeert niet dat het in de toekomst ook zo zal zijn. We nemen aan dat de toekomst op het verleden zal lijken, maar die aanname zelf kunnen we niet bewijzen zonder opnieuw inductie te gebruiken. Dit is het inductieprobleem.
Daarom komt Hume tot een sceptische conclusie: zekere kennis over de wereld is niet mogelijk. We doen geen zekere uitspraken, maar slechts verwachtingen en voorspellingen op basis van gewoontevorming. We leven en handelen alsof de wereld betrouwbaar is, maar filosofisch gezien kunnen we daar nooit volledige zekerheid over hebben.
Hume laat zo zien dat kennis wel begint bij ervaring, maar dat ervaring ons geen absolute zekerheid kan geven. Daarmee is hij zowel een empirist als een scepticus.
Auteur: A. Bulder