Hoeveel verschil zit er tussen mens en machine? Zijn wij intelligenter dan computers en computerprogramma’s? Zit het verschil in ons brein? Hebben wij iets in ons brein dat ons anders maakt dan machines?
Filosoof Hilary Putnam vergeleek ons lichaam met een computer. Ons lichaam heeft een brein en denkvermogen om te kunnen functioneren. Dat geldt ook voor computers; zij hebben een chip nodig en moeten geprogrammeerd zijn om te functioneren. Deze gedachtegang komt uit op het functionalisme.
Functionalisme
Het functionalisme stelt dat mentale toestanden te gelijk aan hun functie. Dit betekent dat ons brein bepaalde functies uitvoert. Deze functies doet er als enige toe en bepalen al het mentale (wat je denkt). Als jij bepaalde sensorische input krijgt, dan verwerk je deze met je brein. Sensorische input is alles wat je ervaart; ziet, hoort, voelt, ruikt en proeft. Je brein verwerkt al deze input en zorgt voor een passende motorische output. Motorische output is bijvoorbeeld dat je iets zegt of doet.
Deze gedachte hangt samen met de meervoudige realiseerbaarheid van deze functies. Meervoudige realiseerbaarheid stelt dat er niet toe doet wat ervoor zorgt dat de sensorische input omzet tot de motorische output. Het kan een menselijk of niet-menselijk brein zijn die dit realiseert. Het kan ook een computerchip zijn. Zolang de output passend is bij de input, dan kan er gesproken worden van dezelfde functie.
Als je met deze gedachte meegaat, dan kun je stellen dat mensen en machines vergelijkbaar zijn. Zij kunnen mogelijk dezelfde functies uitvoeren en volgens de functionalisten kun je dan spreken van mentale toestanden (denken). Putnam zou dit een machinetoestand functionalisme noemen.
Is alles wat wij ervaren dan niet anders dan bepaalde verbindingen in ons brein? Als dat zo zou zijn, dan hebben we het over de identiteitstheorie van de geest.