Moeder Aarde

Brainstormen

Brainstormen is een manier om op nieuwe ideeën over het onderwerp te komen. Je schrijft alles op wat maar in je opkomt. Zodat je heel veel ideeën krijgt!
Als je samen brainstormt, zeg dan niet dat iemand iets 'stoms' zegt. Je geeft dus niet je mening en kritiek. Niets is 'gek'. Het enige wat jullie doen is het ene na het andere idee laten ontstaan... en opschrijven!

  • Geef geen oordeel; alle ideeën zijn goed en worden opgeschreven
  • Probeer zoveel mogelijk ideeën op te laten borrelen
  • Spring gerust van het ene idee op het andere
  • Lift mee op andermans ideeën

Er bestaan meer dan honderd verschillende manieren om te brainstormen.

Mindmap

Een goede manier om te brainstormen, is het maken van een mindmap. Een mindmap is letterlijk vertaald een 'landkaart van je ideeën en gedachten'.

Hoe maak je een mindmap?

  • Neem een groot vel papier voor je (liggend formaat).
  • Begin met een gekleurde tekening in het midden.
  • Schrijf in deze tekening met één woord de titel of het onderwerp van je opdracht. Schrijf het woord in HOOFDLETTERS.
  • Laat je gedachten de vrije loop en spreek je fantasie aan. Wat roept die titel of dat onderwerp allemaal bij je op? Schrijf, teken, kleur en plak om het centrum heen alles wat in je opkomt.
  • Zet woorden, tekeningen of plaatjes die met elkaar te maken hebben bij elkaar op een soort eilandje. Zet ieder WOORD op een lijn.
  • De woorden of afbeeldingen die je op een 'eilandje' hebt geplaatst, kunnen weer nieuwe ideeën oproepen. Zo komen van eilandjes weer nieuwe eilandjes met invallen en ideeën.
  • Geef met kleuren, pijlen en lijndiktes de onderlinge relaties aan.

Uiteindelijk heb je een levendige en kleurige landkaart van je ideeën.

Waar moet jullie mindmap aan voldoen? Hier lees je daar meer over.

Andere manieren

Woordweb

Begin met in het midden de titel te noteren. Kijk nu welke steekwoorden, gevoelens en beelden bij je naar boven komen. Schakel ook de zintuigen in. Kortom, wat weet je al van dit onderwerp?

In het kort: wie – wat – hoe- waar – wanneer – beeld – geluid – gevoel – geur

Zet in je woordweb bijvoorbeeld:

  • Wie zijn erbij betrokken?
  • Hoe komt dat?
  • Waar gebeurt het?
  • Wanneer gebeurt het?
  • Zien: wat voor beeld heb je ervan?
  • Horen: wat zou er te horen zijn?
  • Voelen: wat voel je erbij?
  • Ruiken: hoe zou het ruiken?
woordweb