Afbeelding 1 ~ Op naar de Bastille

De Bastille was een beruchte gevangenis in Parijs, die bekend werd door de bestorming ervan op 14 juli 1789, die wordt beschouwd als het begin van de Franse Revolutie.
In 1880 werd de datum van 14 juli (Frans: quatorze juillet) uitgekozen om de Franse nationale feestdag te vieren.

Het begon twee dagen eerder, toen het volk te horen kreeg dat de koning Lodewijks XVI zijn minister van financiën, Necker, ontslagen had. Necker was juist zo geliefd bij het volk en had het vertrouwen van het volk, omdat hij de derde stand zou kunnen helpen. Hij pleitte namelijk voor een hoger aantal afgevaardigden van de derde stand in de Staten-Generaal. Daarmee werd hij zeer geliefd bij het volk. De koning stemde hiermee in en werd hierdoor ook populairder. Het volk dacht dat de koning aan hun zijde stond, maar dat deed hij alleen om zijn troon te behouden. Het volk was bang en boos tegelijk. De koersen op de beurs in Parijs daalden meteen. Ook waren de mensen bang voor invallen van buitenlandse troepen. Deze waren gelegerd in het kasteel Versailles. Dit had de koning bevolen.

In het café de Foy, achter het paleis Royal was het een drukte van jewelste om het ontslag van Necker. De journalist Camille Desmoulins was daar ook. Hij was een pamfletschrijver, die ook echt schreef waar het op stond. Hij was ook heel kwaad en in zijn hevige woede sprong hij op tafel met een pistool in zijn ene hand en een zwaard in zijn andere hand. En hij sprak de grote menigte toe. Hij riep dat men te wapen moest gaan en dat ze eens wakker moesten worden. Men moest eens in opstand komen. Hij zei dat Necker ontslagen was en dat de koning nu verschillende buitenlandse troepen in Versailles hield en dat de koning nu waarschijnlijk in wilde grijpen. En dat moesten zij natuurlijk tegenhouden! De menigte stemde daar mee in en ze spraken af dat zij een herkenningsteken moesten hebben. Camille Desmoulins trok een blad van een kastanjeboom af en stak het op zijn hoed. Dit was volgens hem het herkenningsteken. Toen gejuich en gejoel en de menigte ging naar buiten en trok in een lange stoet door de straten. Met stenen, ijzeren staven, pieken, knotsen en bijlen in de hand. Ze gingen plunderen. Hier begon alle ellende en het werd nog veel gekker.

Een burger heeft normaal gesproken geen wapens, een edelman meestal wel. Een deel van het volk wist 30.000 geweren te stelen van een militaire hospitaal. De commandant van dit hospitaal had tegen het noodcomité gezegd dat de geweren niet weg mochten. Het noodcomité bestond uit de leden van het bestuur van de stad. Dit was opgericht om een burgermilitie te organiseren. Oftewel, het was een organisatie om de burgers te helpen met het verdedigen van de stad. Zij en enkele burgers luisterden niet naar het verbod van de commandant en plunderden het hospitaal. De rest van het volk moest ook nog wapens hebben. Zij gingen ook plunderen. Het stadhuis werd bezet. Daar waren ook zo’n 32.000 geweren opgeslagen in de kelders. Deze werden verdeeld onder de burgers. Daarnaast werden enkele andere gebouwen waar wapens opgeslagen lagen, door grote groepen bestormd en geplunderd.

Het hele volk was in rep en roer en maakte zich op om naar de Bastille te gaan. ‘Op naar de Bastille’, riepen duizenden Parijzenaars om dat vreselijke, angstaanjagende gebouw te bestormen en te plunderen. Ondertussen, in de Bastille maakte ook de gouverneur, markies de Launay zich op voor de strijd. Hij had gehoord wat er zich buiten afspeelde. In de Bastille waren Launay zelf en nog tachtig gepensioneerde soldaten. Launay verzamelde ook nog zo’n dertig Zwitserse soldaten om te helpen met het verdedigen van de Bastille. Hij zorgde ervoor dat de ophaalbruggen opgetrokken werden, de poorten werden gesloten en de kanonnen werden gereedgemaakt. Launay en zijn mannen wachtten af. Hij had aan Thuriot, een afgevaardigde van de Parijse gemeenteraad beloofd om niet op het volk te schieten, mits het volk ook niet zou schieten op de Bastille. Ook had hij een briefje gekregen van een collega van hem, Flesselles, waarop stond: ‘Ik houd de Parijzenaars wel zoet door hun wapens te beloven. Houd stand, vanavond krijgt u hulp.’ Niet dat hij daar veel aan had.

Enkele leden van het stadhuis kwamen naar de Bastille om te vragen of Launay de Bastille en het buskruit over wilde geven. Deze vraag werd negatief beantwoord. En na een poosje kwamen er weer een paar andere mannen, ook van het stadhuis om nog een keer hetzelfde te vragen. Launay gaf zich nog steeds niet over. Het volk werd nu ongeduldig, ze wilden naar binnen, ze wilden van dit vreselijke gebouw af, ze wilden overwinnen! Verscheidene burgers trachtten de kettingen, waar de bruggen mee opgehaald werden, los te snijden. Launay wist dat het nu te laat was. Hij had gehoopt het volk nog rustig te houden, maar helaas, dat was niet gelukt. Hij was wanhopig. Hij had zelfs even gedacht zich met de Bastille en al in de lucht te laten vliegen door in de kruitkamer een vuurtje te stoken. Zijn bemanning had hem tegengehouden. Buiten was het nog steeds een gekkenhuis. Het was druk, steeds meer mensen kwamen in opstand en men werd steeds driftiger. Launay zocht nog steeds een oplossing, wat moest hij doen? Hij besloot een briefje te geven aan één van zijn onderdanen. Deze brief was gericht aan het volk. Hij wilde zich eindelijk overgeven en vroeg het volk om een vrije aftocht voor de gehele bemanning van de Bastille. Het volk stemde daarin toe. Er zou hem niets overkomen. Hij liet de poorten openen en de ophaalbruggen ophalen. Een oorverdovend lawaai brak los, de menigte juichte en stormde naar binnen.
Launay had al zo’n gevoel dat het volk hem belazerde. Hij voelde zich vreselijk verslagen. Hij had besloten om zichzelf te doden met zijn zwaard. Maar de menigte was al naar binnen gestormd en ze hadden ervoor gezorgd dat dit hem niet lukte. Ze voerden Launay naar buiten en brachten hem naar het stadhuis, waar hij ontzettend werd uitgescholden. Maar de mensen wilden veel meer dan hem alleen maar uitschelden. Ze wilden wraak. Hij werd gestompt, geslagen en er werden stenen naar hem gegooid. Launay riep: ‘O, vrienden, dood mij snel!’ Hij werd nog meer geschopt en geslagen. Totdat een jongeman zijn sabel trok en Launay ermee onthoofde. Met gejuich werd zijn hoofd op een piek gestoken en het volk voerde hem mee door de straten.

Het volk ging verder met de bestorming van de Bastille. Vol met afgrijzen kijken ze hun ogen uit. Al die verhalen over de enge kerkers; nu konden ze het met hun eigen ogen zien. In de Bastille leek wel een slachtpartij plaats te vinden. Het was een drukte, overal gevechten, bloed, gewonden en zelfs veel doden. Zeven gevangen werden in de Bastille gevonden. De gevangenen wisten niet wat hen overkwam. Ze hadden wel veel herrie gehoord, maar waren wel flink ontzet. Ze vertelden de mensen hoe het was geweest in de Bastille. Het volk voerde de gevangenen met veel gejuich en veel gelach mee door de straten van Parijs. Ze hadden overwonnen! Maar het was nog niet afgelopen. Een aantal mannen van het volk, die ook de Bastille hadden bestormd, hadden het briefje van Flesselles gevonden en vonden dat ze ook wraak op hem moesten nemen. Flesselles werd opgeroepen om een verklaring af te leggen bij het Palais Royal. Zodra hij buiten kwam zag hij de gewapende massa. Het zag er niet goed voor hem uit. Hij keek rond, naar de woedende massa, maar dat duurde niet lang meer, want er klonk een schot en hij stortte neer.