Middenstuk beschouwing

Na de inleiding van je beschouwing komt je middenstuk. In het middenstuk is het inhoudelijke deel van je beschouwing. Je verwerkt hierin de verschillende posities van je stelling. Bij een beschouwing bespreek je een aantal verschillende posities bij een stelling. Dit zijn voor- en tegenargumenten die horen bij verschillende standpunten/posities. De mening die jij hebt, als schrijver, hoort niet zichtbaar te zijn in het middenstuk. Je probeert dus zo objectief mogelijk te blijven in het middenstuk.


Voorargumenten

Bij een beschouwing behandel je een positief standpunt bij een stelling. Om dit standpunt te kunnen verdedigen heb je voorargumenten nodig. Dit zijn argumenten (a) die aangeven waarom je het de stelling (S) eens bent. Bijvoorbeeld:

(S) Mensen zullen nooit gelijk aan elkaar zijn

(a) Ieder mens is bij de geboorte al een individu.

(a) Ieder mens groeit op in een andere omgeving.

Werk de voorargumenten uit volgens het ‘Argument – Uitleg – Voorbeeld’-model.


 Tegenargumenten

Wanneer is het beschouwing het sterkst? Wanneer je zo objectief mogelijk de verschillende standpunten bij een stelling uitwerkt. Bedenk wat iemand met een negatief standpunt voor argumenten zou kunnen geven tegen de stelling. Deze argumenten zijn tegenargumenten (t).

(S) Mensen zullen nooit gelijk aan elkaar zijn.

(t) Ieder mens heeft dezelfde mensenrechten.

Werk ook het tegenargument uit volgens het ‘Argument – Uitleg – Voorbeeld’-model.


De schematische uitwerking van het bovenstaande komt in je bouwplan. Na het middenstuk is het tijd om met het slot van de beschouwing aan de slag te gaan.